Provinciale Staten

Verslag van de GEDEPUTEERDE STATEN aan de STATEN der Provincie Groningen, gedaan in derzelver Vergadering van den 2den Julij 1833

 

 

EDEL GROOTACHTBARE HEEREN!

 

Bij de ongelukkige gesteldheid, waarin zich het vaderland, ten gevolge van den heilloozen afval der zuidelijke gewesten, ook in het afgeloopene jaar bevonden heeft, zullen U.E.G.A. voorzeker geen gunstig verslag verwachten van den toestand eener provincie, die, zoo zeer als eenig gedeelte der noordelijke gewesten, door den druk der tijden en omstandigheden, en nog onlangs door buitengewone bijzondere rampen , waarvan wij aan het einde van dit verslag zullen gewagen, gevoelig en smartelijk getroffen wordt. Reeds bij ons vorige verslag gaven wij onze bezorgdheid te kennen over het lot van het dierbare vaderland. Toen lag de toekomst nog even donker voor ons en scheen ons zelfs de gezigteinder, meer dan voorheen, met dikke nevelen bedekt………..

 

............................... Alvorens ons verslag te eindigen, hebben wij nog een treurigen pligt te vervullen. Wij moeten , namelijk, U.E.G.A. de ons bekend geworden bijzonderheden meedeelen, aangaande de geduchte ramp, welke in de vorige maand junij een aanzienlijk gedeelte deezer provincie getroffen heeft. Even als voorheen, had men ook in de lente en den voorzomer van dit jaar op de hooge veenen een eer groot aantal bunders, door het branden van den grond, voor het verbouwen van boekweit toebereid. Op vele plaatsen duurt dat veenbranden tot aan de langsten dag voort. De buitengewone en aanhoudende warmte, bij geenen of geringen regen, makte vooral in dezen jare het saizoen bijzonder geschikt tot de boekweitkultuur, en spoorde de belanghebbenden aan, om van dit middel van landbouw, hetwelk niet onbeduidende voordeelen oplevert, een ruim gebruik te maken en het gemelde graan in groote hoeveelheid uittezaaijen. Doch dezelfde, voor de boekweitbouw zoo gunstige, weersgesteldheid was tegelijk oorzaak, dat het vuur niet werd uitgedoofd , maar in de door aanhoudende hitte uitgedroogde veengronden bleef voortsmeulen. Dit verwekte echter ij niemand eenige bezorgdheid. Het verschijnsel was niet ongewoon. Ook in andere jaren was wel eens gedurende den ganschen zomer het vuur in de veenen gebleven. De meeste boekweit was gezaaid en begon reeds op te komen en men verwachtte met elken dag regen, die, wanneer hij, delijk in dit saizoen doorgaans plaats heeft, in zware en aanhoudende buijen nedervalt, alleen in staat is, om het vuur geheel uitteblusschen. Op den 11 junij jl., des namiddags omstreeks twee uur kwam er wel eene plotselinge verandering in het weder, doch, in stede van den zoo lang gewenschten regen, ontstond er , na een donderbui, een hevige wind uit het zuidwesten, die zich weldra verhief tot eenen storm, in dit saizoen even zeldzaam en onverwacht, als aanhoudend en geweldig. Aan dezen storm , die, met meerdere en mindere hevigheid, tot den volgenden dag voorduurde, moeten al de onheilen worden toegeschreven, welke wij thans betreuren. Hij blies het in de boekweitlanden nog smeulende vuur aan, hetwelk spoedig voedsel vond in de uitgestrekte heidevelden en in den door langdurigen zonnegloed geblakerden veenbodem, en dreef het voort naar de in de strekking van de wind zich bevindende brandbare voorwerpen, met een geweld en eene snelheid , welke de blussching van het vuur en het behouden van de bedoelde voorwerpen ten eenemale onmogelijk maakten. Ongelukkigerwijs bevond er zich juist nu eene buitengewoon groote hoeveelheid turf op de veenen, als zijnde, sedert eenige jaren , door den geringen aftrek en de lage prijzen , onverkocht gebleven. Die brandstof vatte vuur , en binnen weinige oogenblikken stond alles, op eene uitgestrektheid van eenige uren in den omtrek, in vollen vlam. Dit onheil had gelijktijdig in onderscheidene oorden van deze provincie plaats; doch voornamelijk en met de meeste verwoesting te Zevenhuizen, onder de gemeente Leek, en verder, in meerdere of mindere mate, in het gehucht de Wilp onder de gemeente Marum, op het Stadskanaal onder de gemeenten Wildervank, Nieuw-Pekela, Wedde, Vlagtwedde, Veendam, de Meeden, Muntendam, Winschoten, Bellingwolde en Grootegast. Het is onmogelijk zich een juist denkbeeld te vormen van de onheilen en ellende, in al derzelver uitgebreidheid, welke deze noodlottige gebeurtenis heeft te weeg gebragt, en men kan zich niet flaauw en onvolkomen de ontzettende toonelen voorstellen, welke de brand op vele plaatsen, bijzonder te Zevenhuizen, heeft opgeleverd, tooneelen van schrik en angst, van verwarring en radeloosheid. Vele huisgezinnen hadden naauwelijks den tijd, om, met achterlatingvan alles, hunnen woningen te verlaten, welke zij, eenige oogenblikken daarna, achter zich zagen afbranden. Andere , die met minder haasting de vlugt behoefden te nemen, zochten nog hun beste goederen te beveiligen, door dezelve in de naaste turfvaarten te werpen, doch ook daar waren dezelve niet buiten het eriek de vlammen, maar zijn, voor zoo verre zij op het water dreven, naderhand verbrand. Wederom andere , op verderen afstand van het voornaamste tooneel des brands wonende en in den eerste opslag geen gevaar duchtende , zagen zich al spoedig in hunnen huizen door de hoog gestegen vlammen ingesloten, en, van rondsomme niet ontwarende dan eene golvende zee van vuur zonder uitweg om te ontkomen, hebben zij eene langen tijd in den akeligsten toestand en de bangste verwachting moeten doorbrengen. Eenige arbeiders, bij het ontstaan van den storm, zich te midden op het veen bevindende , en geen middel ziende om te ontvlugten, hadden de tegenwoordigheid van geest, om, na zich gedurig onder het water te hebben gedompeld, ten einde op die wijze hunnen kleederen nat te houden, eene schuinsche holte in de grond te delven , alwaar zij vieren twintig uren doorgebragt en hun leven behouden hebben. Onderscheidene personen hebben zich in de wijken of turfvaarten geworpen. Doch daar waren allen niet veilig voor den vuurstroom, welke van tijd tot tijd over hunne hoofden heenrolde. Enen geruimen tijd moesten zij in den moeijelijksten en gevaarlijksten toestand doorbrengen, nu eens onder het water duikende, om het vuur te ontwijken, dan weder zich aan de vlammen blootstellende, om het leven niet in de golven te verliezen. Onder de genen, die de veenwijken, tot behoud van hun leven, herhaalde malen hebben moeten doorwaden, bevonden zich eene hoog zwangere vrouw, die drie dagen daarna een gezond kind ter wereld bragt, en eene moeder, met haren zuigeling, naauwelijks acht dagen oud, op den arm; terwijl haar ander kind, in het vlugten op den grond gevallen, en door haar achtergelaten, na den brand in den benedenwal van eene turfvaart is weder gevonden, zonder eenig letsel te hebben bekomen. Eene uitgestrektheid lands van ruim vijf uren in den omtrek in laaijen gloed; het woest gehuil van den storm, die de vlammen voortsleepte en de stroomen vuurs in de lucht opvoerde; de dikke rookwolken en gestadige aschregen, hier de ellende voor het oog verbergende, elders den gloed der vlammen nog sterker doende uitkomen; het vooruitzigt van den naderende nacht; het besef, dat het boven menschelijk vermogen was den brand te blusschen of perk te stellen en de vrees, dat dezelfde, hij het aanhouden van den storm, tot de naastgelegen volkrijke en welvarende dorpen zoude overslaan – dit alles moet ontzettend en schrikbarend geweest zijn en veler harten met vertwijfeling vervuld hebben. Gelukkig nog, dat de storm niet in de nacht is ontstaan. Dan zouden, naar alle waarschijnlijkheid, met de huizen, welke thans eene prooi der vlammen zijn geworden, derzelver bewoners door het vuur in den slaap overvallen en jammerlijk zijn omgekomen. Thans hebben nog de meeste, met achterlating van alles, wat zij bezaten, hun leven gered, sommigen, doordien zij, zicgh op het veld bij den arbeid bevindende, met den meesten spoed de vlugt konden nemen, en anderen, door in de naastbij zijnde vaarten te springen; zijnde drie personen door de vlammen verteerd en zeven deerlijk gewond, waarvan een twee dagen daarna overleden is en zes zich nog onder behandeling bevinden. Het onverwachte van de ramp en de, met voorbeeldelooze snelheid, naar alle rigtingen zich verspreidende vlammen maakten alle hulp en redding schier ondoenlijk. Te Wildervank had men eene brandspuit in een praamschip naar het tooneel van den brand vervoerd; doch al spoedig werden vaartuig en brandspuit door de vlammen verteerd. Men heeft nogtans, vooral op de Leek door de aldaar aanwezige brandspuit en door de drie spuiten, welke de Heer Gouverneur in den nacht tusschen 11 en 12 junij, toen zijn H. Ed. G. zich derwaards begaf, uit Groningen had laten overbrengen, nog veel behouden en gebluscht. Onderscheidene personen, waaronder de buirgermeijsje van de Leek met lof vermeld worden , hebben daartoe den meesten ijver en de grootste volharding aan den dag gelegd. Door Jacob Hendriks Bosma, onderveenbaas van A.S, Leuring, zijn eene moeder en en drie kinderen gered, nadat hij hen, met gevaar van zijn eigen leven, vijftien of zestien maal door onderscheidene turfvaarten gedragen had. Cornelis Bakker is in den brand Deerlijk gewond geworden, omdat hij, tot drie herhaalde reizen, door de vlammen wilde dringen, om eene zijner naburen in den nood bijtestaan. Bouke Germ van der Veen is mede zwaar gewond, dewijl hij voor zijn broodheer, A. Bonthuis, verveener te Leek, den te veld staande turf poogde te bewaren, en Sijbren Willem de Vries, arbeider van B. Louwes, mede gewond en de ergste der lijders, heeft aan dezelfden ijver voor de belkangen van zijnen meester zijn ongeluk te wijten. De Hoeveelheid, zoo oude als nieuwsgemaakte turf, aan ingezetenen van dit gewest toebehoorende, welke eene prooi der vlammen is geworden, wordt, na eene, zoo veel doenlijk, naauwkeurige opneming, door de Burgemeesteren door in de ramp gedeeld hebbende gemeenten begroot op omstreeks 2,173,692 tonnen; voorts zijn er twee-en-zeventig huizen en eene halve woning, zeventien veenhutten, een molen, zeven schepen, een praamschip, eene brandspuit, en twee bruggen afgebrand, een huis en een schip door de vlammen beschadigd; dertien schapen en vijf varkens in den brand omgekomen; terwijl eene aanzienlijke hoeveelheid rogge en boekweit, alsmede eenige garst, haver, boonen, aardappelen, tuinvruchten, en houtgewas, op meer dan honderd dertig bunders uitgezaaid of staande, verwoest zijn, en op vele plaatsende veengrond zelve aanmerkelijk is ingebrand. Eindelijk bevinden zich, ten gevolge van de ramp, drie honderd acht- en twintig personen zonder huisvesting, waarvan drie honderd negentien mede al hun huisraad en werkgereedschappen verloren hebben. De schade, door dezen verschrikkelijken brandveroorzaakt, op aanschrijving van den Heer Gouverneur, door de plaatselijke Besturen opgenomen, wordt, naar eene gematigde berekening, in het geheel geraamd op eene som van f 174,613—00, waaronder echter niet begrepen is de waarde van omstreeks 32095 tonnen, zoo oude, als nieuws gegraven turf, welke in de Buder-en Bonner markten op Drentsch grondgebied verbrand zijn, en aan ingezetenen van deze provincie toebehoren. Het verlies, door deze ramp aan vele veeneigenaren toegebragt, is dus zeer aanzienlijk. Daarenboven ziet een groot aantal nijvere ingezetenen, waarvan de meesten tot de klasse der dagloners behooren (in de gemeente de Leek alleen bedraagt dit getal tweehonderd eenentachtig) op eens van woning, have en goederen beroofd en in de grootste ellende gestort, aan de barmhartigheid van anderen overgelaten, zonder huisvesting, zonder voedsel, zonder deksel, zonder gereedschappen om te werken, en met moeite weder aan het werk kunnende geraken, daar sommige verveenders zelve, door deze ramp mede behoeftig geworden, zich buiten staat bevinden, om aan zoo vele ongelukken verder arbeid te verschaffen In de gemeente de Leek, waar de nood het grootste was, is echter dadelijk in de eerste en meest dringende behoefte voorzien geworden. Wij hebben het plaatselijk Bestuur aldaar geautoriseerd, om uit de aanwezige kasgelden der gemeente, bij voorraad en bij wijze van voorschot, zoo veel te nemen, als noodig zal zijn, om aan de allerdringendste behoeften der slagtoffers van de ramp te gemoet te komen, onder gehoudenheid van nader te doene rekening en verantwoording; terwijl wij in al de gemeenten van dit gewest eene collecte langs de huizen hebben voorgeschreven, ter verzameling van penningen en van bijdragen in natura. De Heer Gouverneur heeft zich aan het hoofd gesteld van eene commissie, bestaande uit eenige notabele en menschliefende ingezetenden der stad Groningen, die zich wel hebben willen belasten met het ontvangen en uitreiken van alle liefdegaven, naar mate van den nood en de behoeften, en, zoo veel doenelijk, naar evenredigheid van de geleden verliezen; terwijl zijn H. Ed. G. in deze omstandigheden mede zijne toevlugt heeft genomen tot de liefde en mededeelzaamheid der ingezetenen van de andere provincieen en zijne ambtgenooten heeft verzocht, met overleg van Heeren Gedeputeerde Staten hunner gewesten, de vereischte maatregelen te willen beramen, ten einde ook aldaar buitengewone inzamelingen mogen plaats hebben, op zoodanige wijze, als het meest gepast en doelmatig zal bevonden worden. Van deze vereenigde poging mag men, met grond, de beste uitkomsten verwachten. Weldadigheid toch is eene der eerste en schoonste deugden van den Nederlander. Groningen heeft haar meermalen uitgeoefend, meermalen, en laatstelijk nog bij de volksziekte in 1826, op zulke eene treffende en gemoedelijke wijze, mogen ondervinden. Ook thans zal zij niet worden teleurgesteld in hare uitzigten en hope, waartoe de Algoede zijnen zegen gunstiglijk verleene!

 

Aldus vastgesteld bij de Gedeputeerde Staten der provincie Groningen

 

Volledige uitgave van Voorheen en Thans Zevenhuizen.

Copyright © All Rights Reserved | contact |